De Nederlandse overheid heeft met debatten te maken rond een diversiteit aan onderling verweven onderwerpen. De complexiteit van de problematiek en de maatschappelijke relevantie maken het voeren van dit soort van debat tot een kerntaak van de overheid. De overheid kan de burgers op twee manieren (Pitkin, 1972) vertegenwoordigen: ‘acting for’ (optreden namens) of ‘standing for’ (representatief zijn voor). 


De laatste vorm van vertegenwoordiging was van oudsher van toepassing op de Nederlandse democratie. De steeds verder afnemende belangstelling van de politiek in Nederland, zich uitend in lage opkomstcijfers bij verkiezingen en steeds lager wordende ledentallen van de politieke partijen, doet vragen rijzen bij de legitimiteit van het representatief vermogen van de overheid. Aangezien de overheid mede beschikt over het geweldsmonopolie en het dwingend recht tot belastingbetaling, is het legitimiteitvraagstuk van grote importantie. In de Nederlandse samenleving zijn er meer signalen dat de overheid ‘moet veranderen’. Bijvoorbeeld naar aanleiding van het rapport van de commissie-Oosting over de vuurwerkramp in Enschede, waarin letterlijk gesteld wordt dat een ‘culturele revolutie’ nodig is om ‘een eind te maken aan het hardnekkig disfunctioneren van de overheid’. Verkokering, vriendjespolitiek en desinteresse worden genoemd als oorzaken van de kloof tussen de ‘papieren werkelijkheid’ -met veel zorg opgestelde wetten en regels- en de realiteit (Koopman, 2001).


De legitimiteit van het overheidsoptreden kan volgens Hoogerwerf et al. (1993) op drie manieren gefundeerd zijn: op basis van achterliggende principes, procedurele legitimiteit en taakinhoudelijke legitimiteit. De burger werd steeds meer betrokken bij de het optreden van de overheid op basis van deze drie pijlers. Aan het eind van de jaren zestig werd inspraak in het bestuurssysteem geïntroduceerd. Deze inspraak werd op twee manieren uitgelegd: als aanvulling op de bestaande democratie, of meer radicaal: als eerste aanzet tot realisatie van een directie democratie (Thurlings et al, 1980). De procedurele legitimiteit vormt in dat geval de voornaamste pijler van het overheidsoptreden.