De grondvesten van de moderne liberale democratie werden in 1848 gelegd met de grondwet van Thorbecke. In dit systeem kunnen burgers alleen hun vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, gemeenteraad en provinciale staten kiezen. Bestuurders worden gekozen door de politieke lichamen. De directe invloed van de burger op bestuur was daarmee vrij gering (Edelenbos & Monnikhof, 1998). 


Het openbaar bestuur is tot op heden volledig gebaseerd op de vertegenwoordigingsprincipes van een indirecte democratie. Complexe problemen werden in het verleden door een selecte groep mensen benaderd en doordat deze groep duidelijke grenzen kende leek het ook mogelijk om een probleem volledig te kennen en op te lossen. Het huidige consensusmodel vindt haar oorsprong in de historische overzichtelijkheid van de vertegenwoordigende instanties.


Maar de wereld verandert, Panta Rei – ‘Alles stroomt’. De Nederlandse overheid ziet vanuit haar perspectief een steeds complexer wordende samenleving. Door de toenemende differentiatie, variëteit en vaak conflicterende belangen van populaties, regio’s, steden, leeftijdsgroepen, rassen, religies, lobbyisten, klassen, sectoren en beroepsgroepen neemt de controleerbaarheid en stuurbaarheid van de samenleving af (Toffler, 1991). Als reactie daarop, in overeenstemming met Asbey’s ‘Law of requisite variety’, probeert de overheid de variëteit van haar beleids- en controle-instrumenten evenredig te laten toenemen. Dit is paradoxaal (Frissen, 1999, Toffler, 1991), aangezien de overheid als ‘subsysteem’ nooit dezelfde complexiteit kan hebben als het ‘systeem Nederland’ zelf. Als we daarnaast de landsgrenzen loslaten blijkt dat de overheid ook zelf weer een speler is in bijvoorbeeld de Europese Unie. De ‘postmoderne’ burger, die zich steeds mondiger opstelt en die zich verder emancipeert, vindt zich steeds minder in dit systeem. De legitimiteit van de overheid staat hierdoor ter discussie.


Deze discussie is op zich niet nieuw. Wie de consequentie van de klassieke democratische doctrine aanvaard dat besluiten worden genomen op basis van het grootste aantal stemmen, moet geraakt worden door het feit dat keuzes door een eenvoudige meerderheid de democratie verstoren in plaats van effectueren (Schumpeter, 1950). De wil van de meerderheid is die van ‘de meerderheid’ en niet die van ‘alle mensen’. De democratie faalt in het representeren van het mozaïek dat zij zegt te vertegenwoordigen. Als democratie wordt opgevat als ‘de acceptatie van leiderschap’ dan worden diegenen die de regie voeren van groter belang voor de democratie dan het stelsel aan wederijverende partijen of individuen. In Nederland bestaat de vertegenwoordigende macht uit conflicterende partijen. In deze democratie kan daarmee principieel geen sprake zijn van de wil van alle mensen.